
De Kalverstraat in 1915, Stadsarchief Amsterdam
Herman Gorter en David Wijnkoop waren twee scherpslijpers van het socialistisch gedachtegoed in Nederland. Dat ze samen op zondag 12 december 1915 gezellig door de Kalverstraat zouden wandelen met Wies, de vrouw van Herman, is voor mij een verrassing, maar wel een aangename. Het maakt beiden menselijker.
Waarom een verrassing? In de verschillende biografische verhalen over Herman Gorter (1864-1927) en David Wijnkoop (1876-1941) overheersen de ideologische en organisatorische wederwaardigheden van beide mannen. Dat zij met Wies door de Kalverstraat wandelden, keuvelend over ditjes en datjes denk ik dan maar, is voor de verschillende biografen niet belangrijk genoeg geacht om als een anekdote opgenomen te worden. We schrijven december 1915, midden in de Eerste Wereldoorlog. Nederland is vrijgebleven van oorlogsgeweld, maar voelt wel de economische gevolgen ervan. De SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiderspartij), in 1913 de grootste socialistische partij geworden, schortte de klassenstrijd op teneinde eensgezind Nederland te vrijwaren van oorlogsleed. Gorter viel sociaaldemocraten als de partijleider P.J. Troelstra op felle wijze aan over het opschorten van de klassenstrijd en schreef een vlammende brochure: Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaal-demokratie. Zijn partij, de Sociaal-Democratische Partij (SDP) radicaliseerde onder leiding van vooral Wijnkoop en groeide na 1918 uit tot de tweede linkse partij in Amsterdam, onder anderen door de radicalisering en samenwerking met de revolutionaire vakbeweging verliet een aantal mensen de partij. Onder hen Pieter Wiedijk, die als J. Saks een reputatie als Marxkenner had opgebouwd. Wiedijk verzette zich na het begin van de oorlog tegen de koerswijziging van de SDP weg van haar sociaaldemocratische principes. Een ingezonden artikel werd door Wijnkoop geweigerd en een jaar later was Wiedijk geen lid meer na vele hatelijkheden van de kant van Wijnkoop. Gorter en Wijnkoop stonden bekend als nijdige debaters met radicale standpunten. David Wijnkoop bij voorbeeld is vooral bekend als de recalcitrante herrieschopper in de Amsterdamse gemeenteraad en in de debatten in De Tweede Kamer. Hij schold Troelstra uit voor een bourgeois – een behoorlijke belediging in de SDAP. .Die opmerking werkte eerder tegen Wijnkoop dan tegen Troelstra.
Wijnkoop en Gorter waren in het eerste jaar van de oorlog volop actief voor het bereiken van een revolutionaire situatie. Beiden zouden op het einde van de oorlog de Russische Revolutie verwelkomen. Gorter liet nooit een moment voorbij gaan, zelfs wachtend op de trein las of studeerde hij in boeken of brochures. Thuis of onderweg in hotels schreef hij vele brochures, artikelen en brieven aan zijn minimaal twee geliefden, Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos. Gorter kon geen doelloze acties ondernemen: op vakantie in de bergen ondernam hij lange, uitdagende voettochten. Een ander aspect van beiden is dat hun vriendschappen in het algemeen instrumenteel waren. Uit het politieke zicht uit het vriendschappelijke hart. Dat gold meer voor Wijnkoop dan voor Gorter, die zijn jeugdvrienden koesterde.
Op die bewuste zondag liepen David Wijnkoop, Herman en Wies Gorter door de Amsterdamse binnenstad. De Kalverstraat had op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw vele primeurs, zoals straatverlichting en de eerste Nederlandse filmvoorstelling van de gebroeders Auguste en Louis Lumière. Die veranderingen speelden een wezenlijke rol in Gorters beleving van de modernisering van Amsterdam, Nederland en de wereld: “Wij hebben gezien hoe geheel Amsterdam zich hervormde van een 17de en 18de eeuwsche stad, met haar hoeken en grachten en straatjes van klein handwerk, tot een stad van magazijnen en groot-handwerk en fabriek. Wij hebben de groote economische verandering gezien in middelen van verkeer. (…) Die verandering van dingen was een verandering van menschen! Er kwamen nieuwe krachten tot aanwending, er werden wezens gevormd, wij zelve waren die nieuwe wezens. De maatschappij zou een andere worden, er kwamen nieuwe en grootere krachten, er zou nieuw en grooter geluk komen.” [Uit De Nieuwe Tijd 1898/9].

De Kalverstraat in 1915, Stadsarchief Amsterdam
In die straat dus, waar het moderne kapitaal neergestreken was en waar vele Amsterdammers flaneerden, wandelden de Gorters met Wijnkoop al keuvelend en de wereldrevolutie besprekend, naar ik aanneem. Wie ontmoetten zij daar, van de andere kant komend? Piet Wiedijk! En die deed alsof hij het drietal niet zag, want uit het zicht, uit het hart. Er zij hier vermeld dat Wiedijk, briljant schrijver als hij was, in sociaal opzicht zijn beperkingen had. Zie daarvoor de psychologische analyse in de dissertatie van Frits de Jong: “Hij moet ongelooflijk grote remmingen hebben gekend, verklaart het psychologisch rapport.” Het spreken in het openbaar moest daardoor wel mislukken. De Jong noemde Wiedijk een zonderlinge reus met een schichtige levenswijze. Dus toen Wiedijk Wijnkoop ontwaarde, die hem zijn publicaties blokkeerde, verstarde hij. Maar daar was Wies niet van gediend, zij schreef direct de volgende dag vanuit Bussum:
“Beste Piet,
Waarom groette je ons niet toen je ons van middag in de Kalverstraat tegen kwam? Je zag ons heel goed want je bloosde ! Wij kunnen toch niet helpen dat je het niet meer eens bent met de partij en er daarom uit bent gegaan, wat je goede recht is. Het spijt me voor jou en voor ons maar ik vond dat we elkaar toch nog wel goeden dag kunnen zeggen. Hoorde je me niet roepen Piet, Piet?”Zij spoorde hem “dat je ons niet weer voorbij mag loopen zonder minstens één vriendelijk knikje. Wies.”
Wiedijk heeft snel geantwoord, want twee dagen later schreef Wies wederom. De brief van Wiedijk is niet bewaard. Allereerst maakte zij bezwaar dat volgens Wiedijk zij (Herman en Wies) hem verwijten niet te groeten vanwege zijn uittreden uit de SDP: “Dit is onjuist. Ik weet heel goed dat je ons, wanneer je ons alleen was tegengekomen zeker gegroet zou hebben. Ik weet dat het in het gezelschap van Wijnkoop zit. Je bent door de afkeer van Wijnkoop, of je daar gelijk in hebt of niet laat ik in het midden, zoo verblind dat je je vrienden die vlak naast hem loopen niet ziet.” (…) De blos blijf ik bij vooral omdat hij je heel goed stond. Het verjongde je geheel en al. Wees er dus blij mee.” Een compliment uitdelen, terwijl ze Wiedijk terecht wijst en haar woede niet etaleert. Je moet het maar kunnen. Daarmee redt ze hun vriendschap met Wiedijk, die tot hun dood zou duren (Wies overleed in november 1916 en Herman in september 1927).
Opvallend is de actieve, positieve rol van de weinig gekende Wies Gorter. Haar man schreef een kort naschrift: “Beste Piet, Het artikel tegen Cunow komt in de Januari aflevering van De Nieuwe Tijd. (…) Hartelijk gegroet van Herman.” Heinrich Cunow was een Duitse marxist, lid van de SPD, die in 1914 tegen de oorlog, maar een jaar later het Duitse imperialisme als positief beoordeelde. In de aanhef van Gorters artikel Tegen het Pseudo-Marxisme noemde Gorter Wiedijk als een van de personen, die “de knechten der bourgeoisie en de dienaren van het Imperialisme” waren. Niet lang daarna sloeg Wiedijk terug en daar onder de titel De raid van Gorter (p. 176, De Nieuwe Tijd 1916) lezen we in gestileerde vorm de Kalverstraat ontmoeting terug: “‘Tegen het pseudo-marxisme’: worden wij al dadelijk door Gorter pardoes tegen het lijf geloopen.” Maar dankzij Wies bleven ze vrienden voor het leven, al was het maar met één vriendelijk knikje!
Recente reacties