
Henriette Roland Holst en haar man in 1899 te ‘s-Gravenland
Henriette Roland Holst was haar tijd ver vooruit. Als bourgeoisdochter net lid geworden van de SDAP (voorjaar 1897) schudde zij haar burgerdom af, werd socialiste en mat zichzelf een hese en overspannen stem aan in plaats van de welluidende en zachte stem van haar bourgeoisvriendinnen. Als zij aangesproken werd als bourgeoisdochter schreef ze dat ze socialiste was en daarom geen burgeres meer. Je bent wie je zegt die je bent. Hoe woke kon zij zijn?
Dat was meer dan honderd en vijf en twintig jaar geleden. We spreken over herfst 1897. Rond de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid van zomer1898 ontspon zich een discussie tussen de organiserende bourgeoisvrouwen en de kritische, afwijzende bourgeoisvrouwen van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij. De presidente van de Tentoonstelling, Cecile Goekoop – de Jong van Beek en Donk werd een half jaar voor de opening van de tentoonstelling gekapitteld door de bourgeoisdochter Henriette Roland Holst. Cecile Goekoop had niet anders gedaan dan de Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid aanprijzen om de slechte situatie van allerlei arbeidsters te verbeteren. Dat deed zij en vele andere vrijwilligers door een grote tentoonstelling op te zetten met allerlei voorbeelden van vrouwenwerk. Een groots werk met positieve gevolgen.
Dus eveneens met een controverse. Die controverse begon in november 1897, toen het voorbereidingscomité in samenwerking met Roosje Vos een bijeenkomst organiseerde om arbeidsters bij de tentoonstelling te betrekken. Roosje Vos was één van de oprichters van de naaistersvereniging Allen Eén. Na de toespraak van Goekoop kwam Henriette Roland Holst in het geweer. Zij vond dat de samenwerking tussen bourgeoisdames en arbeidersvrouwen niet mogelijk was “daar de eersten zich niet in de positie van de laatsten kunnen denken.” (Het Volksdagblad). In een artikel, dat kort daarop in De Sociaaldemokraat verscheen, trok Roland Holst alle register open in een frontale aanval op de vrouwen van het Comité: “Mevrouw Goekoop behoort tot de zeer talrijke dames der bourgeoisie, die niet verder zien dan hun neus lang is. (…) De hopelooze geestelijke duisternis waarin Mevr. Goekoop rondtast, maakt het haar onmogelijk, waar zij zelve verhaalt van de wreedheden van zweet-stelsel en bloedloonen, eenig ander middel daartegen aan te geven dan een wakker maken van het publiek.” Cecile Goekoop werd een mening en actie ontzegd op basis van haar burgerlijke status door een jonge socialistische vrouw, die zelf eveneens tot de burgerklasse behoorde. O, ironie! Ook freule Cornelie Huygens, lid van het partijbestuur van de SDAP, sprak haar mening uit. Zij was het eens met Roland Holst over de diepe duisternis waarin bourgeoisvrouwen verkeerden, sloot zichzelf daarvan blijkbaar uit, maar vond samenwerking met de vrouwen rond de Tentoonstelling een goede zaak. Dit laatste in tegenstelling tot Roland Holst zelf.

Roosje Vos (derde van rechts) met het bestuur van Allen Eén 1898
Ook Roosje Vos was niet zo blij met de bijdrage van Roland Holst. Immers de vrouwenvakvereniging Allen Eén was met hulp van de Vrije Vrouwen Vereniging met Wilhelmina Drucker opgericht. Vos stuurde een bericht naar de redactie van De Sociaaldemokraat, maar die weigerde het te plaatsen. De redactie van Het Volksdagblad plaatste het korte stuk wel, zodat we weten wat Vos hoog zat: “Met verbazing heb ik daarin gelezen welke opvatting gij hebt omtrent het optreden van mevrouw Goekoop voor de arbeidsters, aangaande de Nat. Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Op de genoemde vergadering zegt gij: ‘De burgerlijke vrouw kan zich in het leven van de loontrekkende arbeidsters niet indenken en daarom is samenwerken onmogelijk.'(…) Gij maakt mevrouw G. er als het ware een verwijt van tot de bourgeoisie te behooren; tot welken stand behoort gij? Gij keurt het samenwerken van arm en rijk af, wat doet gij zelf?”
Roosje Vos had daarbij natuurlijk gelijk. In een uitgebreid artikel herhaalde Roland Holst haar extreme standpunten en dat was niet zo slim. De redactie van De Sociaaldemokraat (Troelstra of Vliegen) had in zijn afwijzing van Roosje Vos´ bijdrage Roland Holst een uitweg geboden: “Men kan arbeider zijn en een burgerlijk hervormer, zooals Heldt, en men kan een bourgeois zijn en proletarisch hervormer of socialist, zooals Troelstra of H. R. H.” En hij vroeg aan Roosje Vos om dat duidelijk te maken. Die vraag was eigenlijk voor Roland Holst bestemd, maar die bleef volharden in haar standpunt, getuige haar reactie in Het Volksdagblad van 5 januari 1898. Roosje Vos begreep het niet, want volgens Roland Holst verwisselde zij individu met klasse: “Niet van mevr. Goekoop als behoorende tot die of die klasse is hier sprake, maar als presidente van de Vereeniging Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Die tentoonstelling is een onvervalschte uiting van feminisme.” Tja, daar kwam de bedoeling te voorschijn: feminisme was niet goed voor arbeidsters.
De begripsverwarring van Roland Holst tussen klasse, individu en ideologie kwam waarschijnlijk omdat het niet haar eigen ideeën waren, maar overgenomen van Clara Zetkin, zoals Ulla Jansz in haar artikel Women Workers Contested Socialists, Feminists and Democracy at the National Exhibition of Women’s Labour in The Hague, 1898 laat zien. Zetkin was al sinds 1889 bezig met het ontwikkelen van een socialistisch anti-feministisch standpunt. En kwam daardoor tot een heldere opvatting: werkende vrouwen zijn incomplete wezens en arbeidsters horen zich te organiseren in de sociaaldemocratie. Deze ideeën verspreidden zich over de Europese socialistische beweging. Samenwerking met feministes was voor socialisten niet aan de orde, waarbij opgemerkt dient te worden dat bourgeois vrouwen als Henriette Roland Holst en burgermannen als Troelstra de schuld bij de feministes legden. Dat was niet geheel zoals het geschied was: de pogingen van onder anderen Wilhelmina Drucker (rond 1890) waren op niets uitgelopen wegens tegenwerkingen van de socialisten. Henriette Roland Holst gaf in 1898 nog een voorbeeld van haar anti-feminisme door te stellen dat “er dan alleen wat te verwachten is voor de arbeidsters, wanneer zij met de mannen zamen werken, op de wijze zooals de Sociaaldemokraten dit willen.” De redactie van De Sociaaldemokraat zette in het verslag van de bijeenkomst Roosje Vos even op haar plaats, omdat zij “zeer slecht op de hoogte [is] met de arbeidersbeweging in het geheel en met de Soc. Dem. in het byzonder.” En dat tegen de oprichtster van de Naaistersbond, die langer dan Roland Holst in de beweging actief was.
Er was nog een andere Roland Holst werkzaam in de vrouwenbeweging: Cateau Worp-Roland Holst, schoonzus van Henriette, had zich afgemeld als comitélid op dezelfde vergadering waar Henriette haar entree maakte als anti-feminist. Of dit ook een familiaire ruzie opgeleverd heeft, vertelt de geschiedenis niet. Schoonzus Cateau Worp-Roland Holst had een positieve bijdrage aan het succes van de tentoonstelling. Zij had de leiding over de Historische Afdeeling, waarbij ze samenwerkte met de historica Jo Proot en de letterkundige Aleida Nijland. Cateau had geen problemen met het feminisme. Zij had zelfs als een van de eersten het idee voor een tentoonstelling geopperd, even in het bestuur gezeten en een belangrijke rol gespeeld in de uitvoering van het onderdeel geschiedenis.
Wat was de oorzaak van deze zelfverloochening? Ulla Jansz noemt dat Roland Holst zich voorbereidde op “her new identity as a socialist” en dat ze daarvoor de werken van Marx en Zetkin bestudeerde. Een theoretische bekering dus, zodat de beschuldiging naar haar klassegenoten wel in de lucht komt te hangen. Eigenaardig is dat op de tweede bijeenkomst bleek dat zij ondanks haar anti-feministische houding eerder twintig gulden had gegeven aan de tentoonstelling. Die had ze gegeven ‘zonder er veel bij na te denken’, Ze werd uitgelachen, want iemand die tweemaal het maandsalaris zonder nadenken kan weggeven kan niet klagen dat haar bourgeoisgenoten geen voeling met hebben met gewone arbeidsters. Haar verwijt sloeg op haar zelf terug. Niet dat ze haar mening veranderde. Waarom haar afwijzing (heviger dan de mannen in de SDAP) van het feminisme zo sterk was en waarom zij het anti-feminisme zo lang doorvoerde beschrijft Elsbeth Etty uitvoerig in haar biografie van Roland Holst. Etty weet die houding aan twee zaken. Roland Holst bezat ‘een zekere vrouwelijke zelfhaat’ en hiermee toonde ze de buitenwereld aan dat zij geen bourgeois meer was. Etty voegt ook nog een derde, meer psychologische reden aan, zij beschouwde Roland Holst als “een romantica die haar eigen verlangen naar een kind en huwelijksgeluk omtoverde tot een fantasie die ze vervolgens projecteerde op geestelijke verarmde, maar gelukkige moeders en echtgenotes in de arbeidersklasse.” Feminisme brak dat allemaal af.
Wellicht is een vierde verklaring doorslaggevender dan de bovengenoemde: het standpunt van Roland Holst is een extreem voorbeeld hoe ideologie, namelijk socialist zijn, belangrijker gevonden wordt dan de realiteit van het burgerschap en haar opvoeding. Roland Holst heeft de zeden en voordelen van haar klasse natuurlijk niet afgelegd, zoals uit de vele passages van de biografie van Elsbeth Etty blijkt. Mij staat vooral bij dat de bediendes de afwas deden, behalve de erfstukken-theekopjes. Die deed Henriette zelf nadat het hete waswater en de spons klaargezet waren. In de opmerking van Ulla Jansz ligt wellicht de sleutel tot begrip: het is mogelijk om op korte termijn te transformeren van bourgeois tot socialiste! Immers de subjectieve ideologie is belangrijker dan de objectieve klassenanalyse.
Daarmee is Roland Holst een vergeten pionierster van het postmoderne afwijzen van de realiteit.
Recente reacties