+31203417896 buschges@bart.nl

Door de kieren van het kapitaal gloort de nieuwe maatschappij

Door Henny Buiting

Eva von Redecker uit interview Der Spiegel, foto Julia Steinigeweg

In zijn verhelderende Inleiding bij het hier besproken boek van Eva von Redecker merkt Thijs Lijster onder meer op, dat de auteur kan worden beschouwd als de vijfde generatie van de vermaarde Frankfurter Schule (p. 7-16) . Dit is ongetwijfeld in die zin juist, dat Von Redecker in haar analyse van het moderne door monopolies beheerste kapitalisme bij herhaling verwijst naar ‘eerste generatie’ Frankfurters als Theodor Adorno en Max Horkheimer, maar ook naar latere epigonen van deze ‘school’.

Veel frequenter nog evenwel  baseert ze zich op de beschouwingen van Karl Marx, die als de eigenlijke inspiratiebron van de opeenvolgende generaties ‘Frankfurters’ kan worden beschouwd. Deze invloed van Marx komt onder meer helder naar voren in haar verwijzing naar Marx’ beroemde beschouwing over het ‘Fetisj-karakter van de waar’ uit het eerste deel van Das Kapital (p. 57-9). Hierin betoogt Marx, dat de waar onder het kapitalisme voor haar gebruiker een aan het product zelf inherente kwaliteit en macht lijkt te bezitten, waarbij de waar als een fetisj aanbeden wordt en als een mysterieuze macht de mens beheerst. Het is een vorm van reïficatie, van ‘verdinglijking’, die het wezenlijke karakter van de waar versluiert, te weten dat ze product is van menselijke arbeid en van de uitbuitingsrelatie in het productieproces. Hoewel Von Redecker deze benadering overneemt, vindt ze haar toch te beperkt van karakter, vanwege het terugvoeren van het fetisjkarakter op het productieproces alléén. De met het kapitalisme gegeven reïficatie omvat letterlijk alle maatschappelijke bereiken, een stelling die overeenkomt met de benaderingen van Adorno en Herbert Marcuse, waaraan ze overigens niet refereert, over de totalitaire eendimensionale wereld van het kapitalisme.

Nieuwe concept: zaakheerschappij
Om dit dictatoriale karakter van het moderne kapitalisme in zijn veelomvattendheid te kunnen analyseren introduceert Von Redecker de concepten van de absolute zaakheerschappij en van de zakelijke heerschappij waarbij het kapitalistische eigendomsbegrip een bijkans absolute beschikkingsmacht impliceert over objecten en personen (p. 10-11, p. 22-3, p. 30-8). Deze min of meer grenzeloze beschikkingsmacht, die ‘’levende medewezens [behandelt] alsof ze eigendom zijn’’ (p. 37), heeft als consequentie dat het particuliere bezit  kunstmatig wordt gescheiden van de ruimere maatschappelijke omgeving. Alles wat buiten de reikwijdte van het eigen bezit valt wordt binnen het systeem van de accumulatie van kapitaal daarom als een externaliteit gezien, waarvoor geen enkele verantwoordelijkheid blijkt te bestaan. De gevolgen voor milieu en klimaat alsmede op het terrein van maatschappelijk-sociale en culturele verhoudingen vallen daarom buiten de aansprakelijkheid van de particuliere eigenaren en mogen gedragen worden door de gemeenschap. De consequentie is, dat de tirannie van het op winst gerichte kapitalistische productieproces “de natuur op een volkomen blinde manier reorganiseert’’. Het is een anoniem en indirect proces dat als een vreemde macht de mens beheerst en waarbij “wat in de exploitatie als afval ontstaat als niet-bestaand’’ wordt gezien. En hoewel de omgeving van de warenproductie als overbodige randvoorwaarde wordt genegeerd, blijkt onze toekomst desalniettemin in hoge mate te worden bepaald door ‘’de puinhopen die het kapitaal […] tijdens zijn accumulatie heeft opgetast’’ (p. 59). Van cruciaal belang in dit verband is dat vermelde ‘bijproducten’ van het accumulatieproces ook de overige maatschappelijke bereiken treffen, zoals de gezondheidszorg; het consumentengedrag; de toeristenindustrie en de politieke sfeer die elk op zich beheerst worden door de winstmachinerie van het kapitaal en die een verdinglijkte eendimensionale wereld creëren.

Fantoombezit
In haar studie verbindt de auteur het hierboven vermelde analytische instrumentarium met de opkomst van moderne protestbewegingen op het terrein van klimaat en ecologie, maar ze introduceert daarnaast de analytische categorie van het fantoombezit om andere vormen van verzet te kunnen plaatsen (p. 38-43). Onder het fantoombezit verstaat ze het fenomeen dat vormen van achterstelling, discriminatie en sociale negatie, veelal na harde strijd, juridisch en institutioneel lijken te zijn  overwonnen, maar in werkelijkheid als een soort schijngestalten voortleven. Het is de ‘’spookachtige schaduw van overwonnen heerschappij’’, waarbij de ogenschijnlijk verdwenen overheersingsaanspraken in werkelijkheid als geïnternaliseerde onderdelen van een nauw omschreven hiërarchie voortleven (p. 23, 40). De auteur wijst in dit verband op de positie van de vrouw, die juridisch tot de gelijke van de man is gepromoveerd, maar in wezen op talloze terreinen achterstelling en discriminatie mag ervaren. Nog evidenter geldt dit het voortduren van racistisch fantoombezit, waarbij gekleurde medeburgers en migranten als potentiële indringers worden behandeld en “als een aanval op het fantoombezit van de ingezetenen’’ (p. 41). Op wereldschaal geldt het de zogeheten dekolonisatie, waarbij de oude vormen van overheersing lijken te zijn overwonnen, om in werkelijkheid door machtige naties en wereld omspannende bedrijven aan nieuwe varianten van horigheid te worden onderworpen.

In haar Inleiding vermeldt Eva von Redecker dat de voornaamste opgave van haar studie eruit bestaat om de kapitalistische destructie van het leven te confronteren met nieuwe verzetsvormen, die “als anticipatie op een andere orde’’ moeten worden gezien en waarbij ze een nieuwe benadering van het begrip ‘revolutie’ uitwerkt (p. 19-25). En hoewel ze niet de moeite neemt om de opzet en uitwerking van haar studie nader te duiden, blijkt ze haar analyse in twee omvattende delen te hebben opgesplitst. In het eerste deel analyseert ze de rampen van een destructief kapitalisme aan de hand van enkele centrale categorieën. Dit betreft de omgang met de kapitalistische eigendom; met de exploitatie van goederen; met de uitputting van de arbeid en met het vernietigen van het leven (p. 27-117). In het tweede deel komen dezelfde categorieën aan bod, maar nu in het kader van verzet tegen de (zelf)vernietigende tendenties van het kapitalisme, waarbij ze een hoogst originele opvatting van het begrip ‘revolutie’ introduceert (p. 121-265).

De eeuwige kringloop van het kapitalisme
In het Eerste Deel van haar analyse zet de auteur de concepten van zaakheerschappij en fantoombezit uiteen, waarbij ze de opwarming van de aarde als de ecologische variant omschrijft van de catastrofe die met de zaakheerschappij gegeven is. De kapitalistische leefwijze, zo stelt ze, heeft de aarde als dode stof behandelt, waarbij een anonieme macht flora en fauna ten dode heeft veroordeeld (p. 45). Het achterliggende mechanisme is de belofte van winst die de natuur omvormt tot iets ‘’wat nog maar één eigenschap heeft: dat het kan worden verkocht’’ (p. 51). Hieruit ontstaat het zich uitbreidende kapitaal in een onophoudelijk patroon van winstbejag en herinvestering. Het is de eeuwige kringloop van het kapitalisme, die de aarde met de ondergang is gaan bedreigen. In schrille termen beschrijft Von Redecker hoe deze meedogenloze winstmachinerie niet alleen enorme hoeveelheden afval achterlaat, maar ook  onrendabel geworden fabrieken en verouderde beroepen als rommel en troep behandelt en afdankt (p. 66). Von Redecker verwijst hier naar de eigenlijke origine van dit kapitalistische productieproces, de meerwaardeleer van Marx: “Deze maatschappij verbergt haar gewelddadigheid door haar werkende maar onvermogende leden zogenaamd niet te beroven. De arbeider wordt niets ontnomen, hij wordt opgeleid en tewerkgesteld. En ziet!—de rijkdom groeit. In handen die niet gewerkt hebben’’. Dit systeem van uitbuiting blijkt nauw verbonden met het kolonialisme, dat ‘’winst voor de witte wereld’’ genereert en dat noodzakelijk is om de conjunctuurcrises van het kapitalisme op te vangen en nieuwe objecten van investering en afzet te creëren  (76, 79). De auteur verzet zich tegen de idee, dat vernietiging van de natuur en de catastrofale klimaatverandering toe te schrijven zijn aan de mensheid als zodanig, die de harmonie van de natuur zou hebben geruïneerd. Ze betitelt dit als ’ecofascisme’, dat niet alleen de werkelijke achtergrond van ‘’organisatievorm en economisch systeem’’ negeert, maar ook meent te mogen bepalen aan wie de aarde toebehoort: aan henzelf en hun leiders met uitsluiting van ‘indringers’ en insluiting van de superieure witte mensen (101). Ze besluit dit eerste deel van haar studie met een radicale peroratie: ‘’Onze zogenaamde beschaving is gebaseerd op het doorsnijden van natuurlijke kringlopen middels eigendomsomkadering en op het met rommel volstouwen van deze cycli in de spiraalvormige exploitatie die van de toekomst bietst’’ (114).

In het tweede deel van haar studie probeert Eva von Redecker tegenover de dreigende apocalyps van een zelfvernietigend kapitalistisch productiesysteem de mogelijkheid van een nieuwe maatschappij, van het ‘Rijk van de Vrijheid’, levend te houden én concreet te onderbouwen. Betreurenswaardig is wel een gebrek aan zelfdiscipline, waar ze bij herhaling opnieuw de fatale rampen van het kapitalisme schetst. De kern is evenwel de opzet een alternatief te bieden voor dit zelfvernietigende stelsel, waarbij ze onder meer wijst op historische pogingen nieuwe maatschappelijke structuren tot stand te brengen. Ze signaleert hier de spontane vorming van raden aan het begin van meerdere revoluties, bijvoorbeeld de Russische Revolutie van 1917; de Beierse Radenrepubliek van 1919 of de Hongaarse Opstand van 1956. Ze keren zich tegen autoritaire centralisatietendenties om vormen van democratisch zelfbeheer te forceren. Voor deze pogingen geldt evenwel, dat ze geen van allen een vervolg hebben gekregen en zonder uitzondering zijn verdwenen door reactionair geweld of door de opbouw van nieuwe autoritaire structuren door de revolutionairen van weleer. Ook de in sommige (marxistische) kringen populaire opvatting, dat geavanceerde technieken bij machte zijn het klimaat- en milieuprobleem op te lossen wijst ze af , omdat niet gebroken wordt met de waanidee van ‘’een volledige beheersing van de wereld’’, waarbij alle elementen van de keten onder controle zouden moeten zijn (137).

Revolutie voor het leven?
Uit deze en andere mislukte pogingen om een nieuwe maatschappij te realiseren, trekt ze de conclusie van een gehele nieuwe benadering. Daartoe refereert ze aan de beroemde exclamatie van Marx uit diens Die Klassenkämpfe in Frankreich 1848-1850, dat ‘’revoluties de locomotieven van de geschiedenis’’ zijn, waarbij het proletariaat als subject van de omwenteling naar het socialisme figureert (p. 133-4). Als concreet instrument om deze omwenteling te realiseren geldt voor veel latere marxisten de algemene (politieke) werkstaking die, zo stelt de auteur zeer terecht, onder de huidige maatschappelijke condities als volkomen irreëel moet worden bestempeld en stamt uit een ‘’mythisch tijdperk’’ (p. 133-7). In plaats van de overduidelijk gebleken onmogelijkheid van een plotse revolutionaire omslag proclameert Von Redecker een andere opvatting van revolutie, als ‘’een langzame doch alomtegenwoordig reorganisatie van het dagelijks leven’’. Deze zogezegde Revolutie voor het leven snijdt de kapitalistische vernietigingswoede de pas af en wentelt de bestaande verhoudingen om, niet door middel van ‘’heldhaftige opoffering’’, maar als ‘’een gestage, dagelijkse oefening’’ (138). In de kieren of tussenruimten, in de spleten en randen van het heersende kapitalistische regime, ontstaat een nieuwe revolutionaire politiek met een nieuwe vorm van activisme en een nieuw type sociale beweging. Deze ‘’rebellie voor het leven’’ strijdt niet primair voor herverdeling of burgerrechten, maar wil alle plaatsen, gebeurtenissen en momenten aangrijpen, die alternatieven betekenen voor de kapitalistische eigendom. Het gaat daarbij om een veranderingsproces, dat de grondslagen van de kapitalistische uitbuiting wil vervangen door vormen van solidariteit op het gebied van wonen, werken, zorg en consumptie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van in het verleden al ontstane initiatieven van burgers op het terrein van bijvoorbeeld gemeenschappelijke woonvormen, nieuwe collectieve ondernemingen of  ontmoetingscentra (p. 138-145). Deze initiatieven vormen aangrijpingspunten voor zich uitdijende eilanden van solidaire samenwerkingsverbanden, noem het meenten, die losstaan van kapitalistische eigendom en winzucht. Ze tonen aan dat te midden van het oude systeem van uitbuiting en onderdrukking nieuw leven niet alleen mogelijk is, maar dat de tussenruimtes van alternatieve, op solidariteit gebaseerde vormen van samenleven zich kunnen verwijden tot eilanden van solidariteit en uiteindelijk tot een revolutionaire transformatie van het bestaande.

Conform de opvattingen van Marx betekent dit dat zij die de rijkdom daadwerkelijk produceren de beschikkingsmacht krijgen over de productiemiddelen, met als ultiem doel de creatie van ‘’een maatschappij die zich onder levensbevorderende omstandigheden kan reproduceren’’ (p. 216). Deze ordening kent geen gecentraliseerde planeconomie zoals onder het ‘reëel bestaande socialisme’, maar is gebaseerd op ‘’een democratie van mensen die delen en ze moet wat gedeeld wordt levend houden, vrij van zaakheerschappij en exploitatie’’ (p. 229). De auteur werkt in het vervolg deze centrale premissen nader uit, waarbij ze als een van de centrale problemen van de toekomstige socialistische infrastructuur de vraag opwerpt hoe de menselijke behoeften moeten worden afgestemd op ‘’de regeneratieperioden van verschillende goederen’’ (p. 237). Ze bepleit de noodzaak van experimenten om in de tussenruimtes van de bestaande heerschappij de revolutie tegemoet te werken. Daartoe moeten alle mogelijkheden worden aangegrepen, die de desastreuze vernietigingsdynamiek van de kapitalistische exploitatie doorbreken. De al bestaande elementen van zorg en solidariteit moeten worden aangegrepen als basis voor een nieuwe manier van samenleven, gebaseerd op collectieve zorg, solidariteit en gemeenschappelijke vormen van eigendom (p. 261-5).

In haar slotbeschouwing houdt Eva von Redecker een bewogen pleidooi voor het overwinnen van een ‘’beestachtig economische bestel’’ dat sociale relaties en eigendom ‘verdinglijkt’ en horig maakt aan een niets ontziend systeem van winstmaximalisatie (261-5). Ze lanceert daarbij enkele noodzakelijke voorwaarden voor een alternatieve maatschappelijke orde. De ‘revolutie voor het leven’ moet allereerst ten koste van alles een rampzalige opwarming van de aarde bestrijden, evenals racistisch gemotiveerde vormen van onderdrukking. Ze moet daarnaast de bestaande vormen van arbeid bevrijden van kapitalistische exploitatie en solidaire vormen van arbeid tot stand brengen. Goederen die als kapitaal worden beheerst behoren te worden omgevormd tot deel van een op de gemeenschap gericht solidair productieproces (p. 264). Ofschoon haar pleidooi inderdaad het vooruitzicht inhoudt van een stralende toekomst van solidariteit, menselijkheid en natuurbehoud, blijft onduidelijk wie dan wel de agens zou moeten zijn, die bij machte is de kapitalistische dominantie te breken. Het bij Marx figurerende proletariaat als doodgraver van het kapitalisme heeft voor haar als machtsfactor afgedaan. Dit ook in die zin dat ze de (vakbonds)strijd voor hoger loon, betere arbeidscondities en democratie in de bedrijven volkomen negeert en uitsluitend rept over de zogenaamde feministische staking waarvan de status volstrekt onduidelijk blijft (p. 186-193). Maar ook de door de auteur vermelde nieuwe protestbewegingen zijn weinig overtuigend als reële kandidaten voor de val van de vigerende orde. Zo vermeldt ze bewegingen als Fridays for Future en Extinction Rebellion (p. 89-97), die wereldwijd ageren voor het klimaat en die de alarmbel luiden over de dreigende uitroeiing van de gehele mensheid. Daarnaast Black Lives Matter en andere soortgelijke bewegingen tegen racisme en raciale ongelijkheid (p. 139-140, 150-7, 162-5, 175-8); diverse feministische bewegingen als Ni Una Menos (Niet één Minder) tegen discriminatie en achterstelling van de vrouw (p. 157-8, 180-6); de vele bewegingen die zich verzetten tegen de roof van land of vernietiging van de natuurlijke omgeving (p. 141-145) en tenslotte de zeer talrijke initiatieven om nieuwe meenten te vestigen zoals wooncoöperaties, buurtcentra en andere vormen van solidaire samenwerking (p. 193-203).

Vage toekomstverwachting
Hoewel al de door Eva von Redecker gememoreerde bewegingen elk op zich ongetwijfeld een zekere invloed hebben, wordt nergens duidelijk gemaakt  op welke wijze ze, veelal los van elkaar agerend, het overmachtige kapitalisme weten te bedreigen. Ook wordt nergens duidelijk gemaakt hoe deze bewegingen te verbinden met de spontaan in de ‘tussenruimten’ ontstane alternatieve, op solidariteit gebaseerde, levensvormen en leefgemeenschappen die een voorbode heten te zijn van de nieuwe socialistische samenleving. Hoe origineel en hoopgevend haar analyse in veel opzichten ook moge zijn, de weg naar een nieuwe wijze van samenleven blijft vooralsnog te etherisch en vaag en verdient een veel betere onderbouwing. Toch blijft de onschatbare verdienste van haar studie dat ze de revolutionaire hoop op de val van het kapitalisme levend houdt en een nieuw perspectief heeft geboden op de, zij het geleidelijke, verovering van een nieuwe op solidariteit gebaseerde maatschappelijke orde.

Eva von Redecker, Revolutie voor het leven. Een filosofie van nieuwe protestbewegingen, Leusden, 2025.