+31203417896 buschges@bart.nl

Mussolini nu? Antonio Scurati’s analyse van het fascisme

Strijders van de Arditi in 1918′

Henny Buiting

Mussolini nu? Antonio Scurati’s analyse van het fascisme

“De meest canonieke wortel van het fascisme bevat het stelselmatig politieke demonstratieve, moordende geweld van beroepsoorlogvoerders, bloeddorstig als jachthonden …”
In deze zin uit zijn rede in 2022 doet Antonio Scurati, auteur van enkele vermaarde Mussolini-romans, een poging het hedendaagse zogeheten ‘populisme’ te duiden aan de hand van de ooit door Benito Mussolini als eerste ontwikkelde technieken. Om dit te realiseren geeft de auteur de centrale kenmerken weer van zowel het toenmalige fascisme als het (hedendaagse) populisme om te eindigen met een pleidooi de bedreigde liberale democratie actief in bescherming te nemen.

In het eerste deel van zijn betoog, stelt Scurati, dat de vroeg-twintigste-eeuwse mussoliaanse variant “een bij uitstek historisch verschijnsel” is, dat zich naar alle waarschijnlijkheid niet weer “in dezelfde vorm” zal voordoen (28). Om deze these te onderbouwen geeft de auteur kenmerkende eigenschappen weer van het historische fascisme. De kern hiervan wordt uitgemaakt door de bewering dat de eigenlijke kern van het fascisme wordt uitgemaakt door “het stelselmatige politieke demonstratieve, moordende geweld”  dat “het alfa en omega” ervan zou vormen (37, 39). Scurati verwijst hierbij naar november 1918 wanneer Mussolini, die inmiddels wegens zijn verzet tegen het pacifisme uit de socialistische partij is geroyeerd, zich aansluit bij de zogenaamde ‘Arditi’. Dit zijn voormalige frontsoldaten, vaak geronseld onder gewone misdadigers, die in de nationalistische propaganda worden verheerlijkt om hun heroïsche krijgsdeugden tijdens de oorlog, maar die erna worden afgedankt als gewelddadige verworpenen die totaal ongeschikt zijn gebleken voor het normale burgerleven. Hun embleem is een doodshoofd dat in een dolk bijt en deze afgedankte ‘beroepsoorlogvoerders’ blijken “oorlogshonden op zoek naar een baas”, die ze inderdaad blijken te vinden in de persoon van Benito Mussolini (36). De toekomstige Duce, dan al een gevierd demagoog, werpt zich op als hun aanvoerder en verdedigt ze in zijn eigen krant, Il Popolo d’Italia. Het zijn deze Arditi die de eerste kern zullen gaan vormen van de fascistische knokploegen die prominent aanwezig zijn bij de oprichting in Milaan van de Fasci di Combattimento op 23 maart 1919, het officiële ontstaan van het fascisme.

Vooralsnog blijken deze zogeheten Fasci van een minieme omvang: bij de verkiezingen van november 1919 behaalt de lijst van de fascisten in heel Italië 4657 stemmen tegen 1,8 miljoen stemmen voor de socialistische partij. Desondanks kunnen Mussolini en zijn fascisten luttele jaren later, na de zogenaamde ‘Mars op Rome’ van oktober 1922, een eerste regering vormen. Scurati verklaart  deze verbazingwekkende ontwikkeling uit het optreden van de fascistische knokploegen met hun moorddadig geweld, maar daarnaast ook uit de verleiding die hiervan uitgaat voor de kleine burgerij die in deze gewelddadige beweging een reddende verlosser ziet voor de heersende sociale crisis en haar eigen benarde positie. Van aanzienlijk meer belang evenwel acht Scurati het optreden van Mussolini als populist, als verleider van Italië, zonder welke de verovering van de macht onverklaarbaar blijft.

Vlag van de Arditi

De fascistische verleiding
Niet dus het fascisme, gedefinieerd als een vorm van terroristisch geweld, verklaart voor Scurati de zegetocht van Mussolini en de zijnen, maar de zogeheten populistische verleiding, al draagt het geweld van de fasci  ongetwijfeld bij aan dit succes. In het tweede deel van zijn betoog analyseert de auteur dan ook kenmerken van dit populisme, dat tot de dag van vandaag zijn relevantie zou hebben behouden, en dat geheel en al  los zou staan van fascistische connotaties.

Het eerste kenmerk van het populisme van Mussolini en van alle populisten na hem omvat de zogenaamde ‘autoritaire personalisatie’; de pretentie dat de leider samenvalt met ‘het volk’, waarbij de enkeling identiek is met het als een collectieve entiteit opgevatte ‘volk’: “ik ben het volk, het volk ben ik” (54). Deze populistische pretentie is onlosmakelijk verbonden met de door Mussolini als eerste ontwikkelde taalrevolutie, waarbij elke (korte) zin een bulderende bewering bevat, die zich niets gelegen laat liggen aan (historische) waarheden of aan eerder gedane uitspraken en waarbij het taalkundige personalisme—‘’ik zeg, ik beloof, ik zal…ik, ik, ik”  in de plaats komt van een objectieve, rationele en vooral ingewikkelde manier van denken, zo typerend voor de socialistische leiders tot dan toe (58-9). Het bevat een voor de volksklassen glasheldere taal, die Mussolini ook zal blijven gebruiken als hij kort na zijn zegetocht “het fascisme in dienst van de industriëlen en agrarische uitbuiters van het proletariaat  zal stellen” (59). Terecht concludeert Scurati, dat dit mussoliaanse populisme volstrekt antidemocratisch is, omdat het iedereen die niet bij dit ‘volk’ hoort buiten de gemeenschap plaatst en als ‘volksvijand’ beschouwt en behandelt (60).

Een tweede fundamentele kenmerk van het populisme van Mussolini sluit nauw aan bij het vorige punt, te weten diens propaganda tegen de parlementaire democratie. Waar de populistische aanvoerder de vereenzelviging is van de als eenheid opgevatte volkswil en het parlement daarentegen contrasterende belangen en een veelheid van standpunten incorporeert, daar is dit parlement slechts een vorm van tijdverspilling; een corrupte, pathologische plek van dieven, zwakkelingen en sukkels. Deze opvatting van het parlement als een rem op het politieke besluitvormingsproces ligt ten grondslag aan alle populistische bewegingen, zij het dat hedendaagse populisten niet verder (durven) gaan dan het in diskrediet brengen van de liberale democratie (60-3).
De derde regel van het mussoliaanse populisme betreft het gewetenloze opportunisme en cynisme, waarbij elke koerswijziging, stellingname of wisseling van bondgenoten gerechtvaardigd is. Deze vorm van “systematisch ‘immoralisme’” past perfect bij de politiek in het massatijdperk en duurt voort tot de dag van vandaag (64). Kenmerkend eraan is ook de opvatting dat de leider de massa zal domineren door haar te volgen. De leider kent daarbij geen leidende strategie, ook niet voor de toekomst, maar uitsluitend een tactiek zonder loyaliteit, trouw of vaste overtuigingen. Wat onder de massa blijkt te leven wordt opgesnoven en op tactische en opportunistische wijze gebruikt, waarbij deze “stelselmatige ontrouw van de fascistische tiran” aan alles en iedereen, ook aan voormalige bondgenoten, de centrale leidraad blijkt (67).
Het vierde centrale kenmerk van het fascistische populisme betreft een politiek van stemmingen, niet van overtuigingen of principes, waarbij vrijwel nooit een beroep wordt gedaan op (positieve) verwachtingen maar bijna altijd op bij het volk levende angsten. Waar de socialisten de partij van de hoop en van een stralende toekomst van gerechtigheid vertegenwoordigden, blijkt voor Mussolini deze weg voorgoed afgesloten en resteert uitsluitend de politieke hartstocht van de angst. Zo zijn de kleine burgerij en de middenklasse dodelijk bevreesd voor verlies van een moeizaam verworven sociaal bestaan en Mussolini blaast hun angsten aan door het socialisme te brandmerken als de barbarij, de pest en de socialisten te bestempelen als door de Russische Revolutie bevangen buitenlandse indringers. Het fascisme blijkt hiermee bovenal “een strategie van de integrale, totale angst”, met de continue dreiging van het dodelijke geweld van de fascistische knokploegen (68-72). Deze bewust aangewakkerde angst, hetzij voor de socialisten, hetzij voor de buitenlanders, wordt vervolgens omgezet in een politiek van haat. Dit vormt het vijfde kenmerk van het (fascistische) populisme, dat als “een actief, expansief en euforisch makend sentiment” wordt geëxploiteerd (74).
De zesde, en wellicht belangrijkste, regel van het mussoliaanse én hedendaagse populisme betreft de simplificatie van een buitengewoon gecompliceerde realiteit. De werkelijkheid is volgens deze propaganda niet zo complex als de oude liberalen beweren; ze is ook veel eenvoudiger dan de duistere theorieën van het marxisme over meerwaarde, over onderbouw en bovenbouw enzovoorts. Alles is uiteindelijk te herleiden tot één simpele waarheid en tot één duidelijke vijand: de buitenlandse indringer, wiens dood of verwijdering de oplossing van alle bestaande problemen betekent. Was voor Mussolini de integrale vijand nog de zogeheten ‘socialist’, voor het hedendaagse populisme is dit de immigrant wiens verwijdering uit de volksgemeenschap alle problemen in één klap oplost (74-7).

Overeenkomsten en verschillen met het heden
Scurati signaleert vervolgens de niet onbelangrijke verschillen tussen het fascistische populisme van weleer en de hedendaagse populisten, die geen stelselmatig politiek geweld toepassen en de democratische instituties evenmin plegen uit te schakelen. Toch voldoet het hedendaagse populisme verder aan vrijwel alle hierboven vermelde kenmerken en de auteur sluit zijn betoog dan ook af met een korte beschouwing over de bedreiging van de liberale democratie door de populisten van heden ten dage. De euforie na de val van de muur, met de belofte van een liberale lente die tot in de eeuwigheid zou voortduren, blijkt uiteindelijk niet minder dan een vorm van zelfbedrog. De auteur wijst hier op de opkomst van islamitische theocratieën en van autocratische regimes zonder democratische traditie en daarnaast op de invloed van Poetins oorlog tegen de Oekraïne. Maar vooral van belang is toch de invloed van opeenvolgende migratiestromen, die het wantrouwen tegen het democratisch systeem voeden. Ze verwekken politieke stromingen die zich formeel bewegen binnen het parlementair-democratische systeem, maar die streven naar de macht met minachting voor diezelfde democratie (89). Het is daarom heilige plicht de strijd vóór de democratie weer op te vatten en het antifascisme van onze (groot)ouders over te nemen, zij het in een aangepaste twintigste-eeuwse gedaante. Onder het vaandel van een burgerlijk antifascisme behoren alle oprechte democraten, van welke politieke kleur dan ook, zich te verenigen ter defensie van de democratie (85-91).

Hoewel de door Scurati vermelde kenmerken van het populisme buitengewoon waardevol zijn, lijdt zijn analyse onder zodanige contradicties en ongerijmdheden, dat het in wetenschappelijk opzicht een pijnlijke wanprestatie inhoudt. Dit betreft in essentie de bewering, dat het fascisme van Mussolini dood en begraven is en nooit herboren zal worden. Dat het moderne populisme als een variant van het vooroorlogse fascisme kan worden gezien, vanzelfsprekend aangepast aan hedendaagse maatschappelijke verhoudingen, wordt daarbij expliciet ontkend. De auteur kan deze stelling, die de dragende basis vormt van diens gehele betoog, evenwel alleen waarmaken door het fascisme te definiëren als een beweging van moorddadig geweld alléén en van de daarbij behorende technieken. Dit negeert overduidelijk de dragende ideologie van het fascisme, dat een uit historische ontwikkelingen ontstane volksgemeenschap voorstaat die alle, op een etnische entiteit gebaseerde, ‘volksgenoten’ een harmonieuze hemel op aarde belooft, waarbij de verscheurdheid van het door de liberalen voorgestane individualisme en van de door de marxisten gepraktiseerde klassenstrijd voorgoed zal zijn verdwenen. Het maakt deze ideologie, met haar belofte van een nakende maatschappelijke renaissance, en met haar historisch-etnische conceptie des te aantrekkelijker door ze harmonisch te verbinden met de lokroep van sociale voorzieningen die voor alle volksgenoten een verzekerd bestaan betekent. Als alternatief voor de liberale democratie en de marxistische klassenloze maatschappij belooft het fascisme bovendien de creatie van vertegenwoordigende ‘corpora’ waar alle relevante maatschappelijke beroeps- en belangengroepen in onderlinge harmonie geschillen weten te beslechten. De ‘leider’ is daarbij de op natuurlijke talenten stoelende personificatie van de als eenheid gedachte natie, die de boodschap van harmonie, eendrachtigheid en van een nationale wedergeboorte uitdraagt. Het is deze ‘verlossingsleer’, die voor al die groepen en individuen welke zich slachtoffer weten van diepe maatschappelijke crisisverschijnselen, een belofte inhoudt voor een betere toekomst en die de massabasis verklaart van het fascisme. En het is ook deze lokroep van het fascisme die, afwijkend van de beweringen van Scurati,  onlosmakelijk verbonden is met een populisme, dat in al de gememoreerde kenmerken expressie is van wat men de droom van een (toekomstige) nationale harmonie en renaissance zou kunnen noemen.

Ofschoon het hedendaagse populisme geen expliciet verwoorde ideologie hanteert als het vooroorlogse fascisme zijn, afwijkend van de benadering van Scurati, constituerende elementen ervan overduidelijk aanwezig. We stelden dit al vast bij de typisch populistische weerzin tegen parlementaire gebruiken en procedures, die verbonden blijkt met een continu beroep op de gezonde volkskrachten buiten het parlement die de bron zouden vormen van het verhelpen van alle maatschappelijke problemen. Daarbij pretendeert de populistische ‘leider’ kenner te zijn van deze volksziel, die op demagogische wijze wordt geposteerd tegenover de verwording van het zogenaamde politieke kartel. De hierbij door de populistische leider gebezigde terminologie stemt overeen met dat van de toenmalige fascisten door herhaalde staccato beweringen, die de veronderstelde grieven en verlangens van de ‘gewone man’ volgen en verwoorden.

Nederland
In de populistische propaganda figureert daarnaast het lichtende voorbeeld van onze Gouden Eeuw met een Michiel de Ruyter, als onderdeel van een historische conceptie die de nationale en etnische eenheid als beslissende factoren beklemtoont. Deze typisch fascistische historische conceptie blijkt harmonieus verbonden met  een virulent nationalisme, inclusief het criminaliseren van alles wat als vijandig aan de (Hollandse) stam wordt opgevat. Dit treft niet alleen de immigranten met hun aan de Nederlandse volksaard vijandige leer maar, geheel conform het vooroorlogse fascisme, vooral ook socialisten en zogeheten liberale ‘progressieven’, die niets zouden begrijpen van de volksziel en van wat het wezen van de nationale entiteit uitmaakt. Ook de sociale paragrafen van het hedendaagse populisme vormen een simpele variant op die van het vooroorlogs fascisme, bedoeld om de massa voor zich te winnen en om de sociale contradicties van het kapitalisme zoveel mogelijk te dempen.

Afwijkend van het vooroorlogse fascisme, maakt het populisme niet of slechts zelden gebruik van terroristisch geweld. Toch negeert dit de rol van de moderne sociale media, waarin de  populistische boodschap onafscheidelijk verbonden is met bedreigingen en scheldpartijen als moderne varianten van het geweld van de ‘arditi’.

Als apotheose van zijn betoog roept Scurati op tot een verdediging van de liberale democratie tegen de gevaren van het oprukkende populisme. Natuurlijk is deze oproep bijzonder nobel maar tevens tamelijk gratuit, waar het begrip ‘democratie’ niet wordt geproblematiseerd en als een onvoorwaardelijke verdienste op zich wordt gepresenteerd. Dit negeert bedreigingen van de democratie door ontwikkelingen van het huidige kapitalisme. De   auteur behandelt bij voorbeeld niet   de toenemende kloof tussen rijk en arm die de zogenaamde sociale boodschap van het populisme de wind in de zeilen blaast. Noch de machtssamenballing van reuzenfirma’s die zich, internationaal opererend, onttrekken aan democratische controles. Eveneens van groot belang zijn de migratiestromen die het gevolg zijn van ongelijke en onrechtvaardige verhoudingen binnen het wereldkapitalisme en die eveneens een populistische reflex aanwakkeren. Tenslotte kan worden gewezen op de door Herbert Marcuse gesignaleerde consequenties van een alles beheersend kapitalisme, dat in plaats van de formeel beleden liberale democratie een gesloten eendimensionale totalitaire orde lijkt te creëren. Dit betekent dat de bedreiging van de democratie allereerst een bezinning betekent op wat het begrip werkelijk inhoudt en hoe het zich verhoudt tot de implicaties van het heersende kapitalisme. Vooral ook betekent  het dat de noodzakelijke bestrijding van het populisme tezelfdertijd een strijd betekent tegen al die tendenties van het moderne kapitalisme, die deze moderne variant van het fascisme hebben verwekt.

Antonio Scurati, Fascisme en populisme. Mussolini nu. Amsterdam 2024.