+31203417896 buschges@bart.nl

Waarom ik het Wilhelmus zing

Het was in 1943 dat mijn moeder en vader elkaar met elkaar kennis maakten op een feestje bij mijn moeder thuis. Haar moeder, mijn oma, ruimde haar naaikamer in, nodigde een dansleraar en enkele vrienden van de familie uit en onder leiding van een dansleraar werd er maandelijks gedanst. De dansleraar Nibbeling, die les gaf op dansschool H. Kwekkeboom te Haarlem, Nieuwe Gracht 98, kwam uit Amsterdam. Een paar maal was er een Amsterdamse Jodin aanwezig. Een keer is het gehele gezelschap blijven slapen. Dat was best spannend, zeker vanwege de anti-joodse maatregelen. En ook vanwege de danskeuze: de tango, de Engelse wals en de Amerikaanse foxtrot. Na één van die dansavonden kregen ze bezoek van een politieman omdat de buren op nummer 63, Van der Schalie, geklaagd hadden dat er anti-Duitse liederen – het Nederlandse Volkslied! – gezongen werden. Hoewel dat laatste niet waar was – men keek wel uit – was het een linke zaak, maar gelukkig liep het met een sisser af.

Het anders kunnen lopen. De klager C. van der Schalie was een fanatiek NSB-er en ‘kompaan van de MOTWA’, groepsleider van de gemotoriseerde WA (Weerbaarheids Afdeling van de NSB). Dat waren gewapende vechtgroepen, die dreigend rondreden op hun motor. Een Duitse nazi was niet gaan klagen, maar had zelf ingegrepen met zijn kompanen en met geweld. De Hollandse mentaliteit was gelukkig toch Van der Schalie de baas.

Gevolg was dat mijn ouders afspraken. Eerst viel die in het water, maar toen hebben ze een tochtje per fiets gemaakt. Het niet-gezongen Wilhelmus verbond hen. Een jaar later waren zij actief in het verzet: beiden werkten mee aan het blad De Onderduiker, dat van oktober 1944 tot 10 mei 1945 verscheen te Haarlem. Mijn vader als redacteur en moeder als verspreidster van de dagelijkse bulletins. Ook bij die activiteiten was het volkslied verbindend. En hun liefde leverde uiteindelijk zeven kinderen op.

Twee jaar nadat ik bovenstaande te weten ben gekomen bevond ik voor het eerst in een situatie dat ik op een internationaal evenement het Wilhelmus mocht zingen. Uit volle borst. En vele malen: bij alle wedstrijden van het softballteam van Olympia Haarlem in Ostrava (2016) a capella met zestig supporters.

Wat míj bij het zingen helpt is dat het Wilhelmus gedicht en gecomponeerd als kritiek op de Spaanse koning Filips, die niet ten dienste optrad van zijn Nederlandse onderdanen. Daarom hadden de bewoners van de Nederlanden het recht zich af te scheiden van zijn wereldrijk. Dat zeiden ze dan met omfloerste woorden: ‘de koning van Hispanien heb ik altijd geeerd.’ Maar nú niet meer omdat hij een tiran bleek. Dat je als verre onderdaan een – door god neergezette – heerser kon afzetten was een werkelijk revolutionair idee. Dat idee van volkssouvereiniteit zie je terug in de Acte van Verlatinghe (1581), in de Declaration of Independence (1776), de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen ten tijde van de Franse Revolutie (1789) en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948). Dat non-valeurs met hun ahistorisch moralisme zich heftig verzetten en de Nederlandse geschiedenis niet op zijn waarde inschatten, is mij een raadsel en vooral een treurig feit. Uitspraken als de gelinkte laten het gelijk van Jonathan Israel, de historicus van de Verlichting, zien, dat: ‘Nederland inderdaad te belangrijk is om aan Nederlanders te worden overgelaten’.

Ik zing dus het volkslied met revolutionair-democratische gedachten.

Koning Willem Alexander is gewaarschuwd !

Marten Buschman