+31203417896 buschges@bart.nl

Friezen hebben in de arbeidersbeweging een bijzondere rol gespeeld. Met als hoogtepunt de verkiezing van de eerste socialist in 1888 voor de Tweede Kamer: Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Hij ontving vooral de steun van De Friese Volkspartij, toen een grote beweging en voor een groot deel socialistisch. Typisch voor deze Volkspartij was de samenwerking met andere maatschappij-kritische Friezen. Daardoor kon Domela gekozen worden. Ook Troelstra steunde op die typische samenwerking in de Friese Volkspartij, toen hij in 1897 in Leeuwarden en Tietjerkstradeel gekozen werd. Samen met Geert van der Zwaag in Opsterland hadden de socialisten toen drie van de acht districten in handen. Vaak werd dat toegeschreven aan de ‘Friese Vrijheid’.

In een bijzonder artikel (‘Nationaal schisma binnen de socialistische beweging’) in het winternummer van het historische Tijdschrift Fryslan ontmaskert Kerst Huisman deze uit de Middeleeuwen of eerder ontstane Friese vrijheid als een mythe. Maar hoe zat het dan met die typische Friese Volkspartij? En hoe stond het dan met de moeizame relatie tussen deze Volkspartij en de vooral Hollandse Sociaal-Demokratische Bond (SDB), waar dezelfde Domela Nieuwenhuis de leider van was. De SDB was eveneens een grote organisatie, maar dan in voornamelijk de grote steden van Holland, of anders gezegd in de kern van de voormalige Republiek (1581-1806). Daar begint de analyse van Huisman. De moderne Nederlandse staat is volgens hem ontstaan “als gevolg van een staatsgreep in Amsterdam”. Een gecentraliseerde overheid met als neveneffect dat de Friese landheren voor een groot deel vertrokken om in het centrum van de macht te zitten. Gevolg was dat ook het geld uit Friesland verdween. Huismans analyse steunt op een promotieonderzoek van Maili Blauw die voor vier gemeenten, Baard, Hallum, Nijehaske en Surhuizum, uitrekende dat meer dan drie miljoen gulden uit deze vier gebieden verdween in de periode van 1832 tot 1890. Dat is nu ongeveer 40 miljoen euro.Deze gelddrain had tot gevolg dat niet alleen werkloze arbeiders en werklieden de dupe waren, maar ook de bourgeoisie. Deze voor Friesland specifieke ontwikkeling maakte samenwerking tussen verschillende bevolkingsgroepen eenvoudiger dan in Holland. De Friese Volkspartij steunde op deze sentimenten, die door anderen buiten Friesland, als Fries-nationalistisch en dus abject beschouwd werden. Huisman citeert Domela, die in Recht voor Allen schreef: “Het is alsof Friesland een eiland is, waar andere verhoudingen bestaan en waar alles verschilt van elders. Dat is speculeren op een provincialisme, waartegen moet worden opgekomen.”

De woordvoerders van beide partijen konden geen begrip voor elkaar opbrengen. Vooral Domela, toen nog marxist, liet zich van zijn dogmatische kant zien. Ook zijn aanhangers in Amsterdam benadrukten dat de bevrijding van de arbeidersklasse door de arbeiders zelf gedaan moest worden en in isolement haar kracht lag. Geen samenwerking met de georganiseerde bourgeoisie, terwijl die samenwerking in Friesland wel het geval was. De “tegenstelling was bijzonder schadelijk voor de beweging en leidde tot de ondergang van zowel de Sociaal-Demokratische Bond als de Friese Volkspartij”, concludeert Huisman. Een ander perspectief dan gebruikelijk in de geschiedschrijving van het socialisme in Nederland, die stemt tot nadenken.